St. Eligius

Sint Eligius of Sint Elooi (588 – 660) was een Frankische goudsmid, raadsman van de koning en uiteindelijk bisschop van het bisdom Noyon-Tournai, waar hij het christendom onder de heidense bevolking in Vlaanderen verspreidde. Zijn levensverhaal, Vita Eligii, werd geschreven door zijn vriend Dado, de bisschop van Rouen, die vermeldt dat de “Friezen en Suebi en andere barbaren van de kust of verre landen” hem aanvankelijk vijandig ontvingen, maar later voor het grootste deel bekeerd werden.[1] In de Vita is ook een preek van Eligius overgeleverd waarin hij een groot aantal heidense gebruiken afkeurt. Dit is een belangrijke bron waarin heidense gebruiken overgeleverd zijn.

De onderstaande tekst is een deel van Dado’s Vita Eligii II.16 en is door Ondergetekende vertaald van een Engelse vertaling. Ik heb de vertaling naar mijn beste kunnen gemaakt, maar vanzelfsprekend levert een dubbele vertaling dubbel zo veel onjuistheden en onzekerheden op. Graag verwijs ik dan ook terug naar de Engelse vertaling van Jo Ann McNamara voor diegenen die een accuratere weergave van de preek willen lezen.

Voor alles veroordeel en bestrijd ik, dat u heiligschennende heidense gewoonten in acht neemt.

Om geen enkele reden of ziekte moet u magiërs, wichelaars, tovenaars of bezweerders raadplegen, noch hen vragen stellen, want eenieder die zoiets kwaads doet, verliest onmiddellijk het sacrament van de doop.

Besteed geen aandacht aan voortekenen of heftig niezen of vogeltjes langs de weg. Wordt u afgeleid op de weg of bij het werk, maak dan het kruisteken en zeg uw zondagse gebeden met geloof en toewijding, en niets kan u dan schaden.

Geen christen zou zich zorgen moeten maken over op welke dag hij van huis vertrekt of terugkeert, want God heeft alle dagen gemaakt. Het eerste werk van de dag en de maanfasen oefenen geen invloed uit, en niets is voorspellend of belachelijk aan de eerste dagen van januari.

Maak geen poppen van vetula’s, kleine hertjes of iottico’s, dek geen tafels bij nacht, wissel geen geschenken uit op Nieuwjaar en schenk geen overvloedige drank.

Geen christen gelooft in onreine dingen of luistert naar bezweringen, want dit werk is duivels. Geen christen doet mee aan solestitia of dansen of springen of duivelse liederen op de dag van Sint Jan of op het hoogfeest van welke andere heilige dan ook.

Geen christen zou de naam van een demon mogen aanroepen, niet van Neptunus of Orcus of Diana of Minerva of Geniscus, of zelfs maar in deze onvermogende wezens geloven.

Niemand moet Jove’s dag in ledigheid doorbrengen zonder heilige feesten, niet in mei of elke andere tijd, niet op de dagen van larven of muizen, niet op elke dag behalve de zondag.

Geen christen zou toewijding moeten hebben voor de goden van de trivium, waar drie wegen elkaar ontmoeten, voor de schrijnen of de stenen, of bronnen of bosjes of hoeken.

Niemand zou amuletten om de hals van mens of dier moeten hangen, zelfs niet als ze gemaakt zijn door priesters en ze zogenaamd heilige dingen en geschriften bevatten, want er is geen geneesmiddel van Christus in deze dingen, slechts het gif van de duivel. Niemand zou zuiveringen of bezweringen moeten maken met kruiden, of vee door een holle boom of greppel sturen, want hiermee wordt het vee aan de duivel gewijd.

Geen vrouw zou barnsteen om haar hals moeten hangen, of Minerva of andere ongeluk brengende wezens aanroepen bij het weven of verven, maar bij al het werk alleen Christus danken, en te vertrouwen in de macht van zijn naam met heel het hart.

Niemand moet schreeuwen als de maan verduisterd wordt, want God heeft verordend dat maansverduisteringen van tijd tot tijd gebeuren. Noch moet men de nieuwe maan vrezen of het werk staken hierom. Want God heeft de maan gemaakt om de tijd aan te duiden en het duister van de nacht te verlichten, niet om het werk te verhinderen of mensen gek te maken, zoals de dwazen geloven dat maanzieken (lunatics) bezeten worden van de demonen van de maan. Niemand zou de zon of maan ‘heer’ moeten noemen, of bij hen zweren, want zij zijn Gods scheppingen en dienen de mens zoals God het verordend heeft. Niemand moet met de zon of de maan het lot voorspellen of waarzeggen of horoscopen maken, zoals zij doen die geloven dat een mens moet zijn waartoe hij geboren was. Want God wil dat alle mensen gered worden en de waarheid leren kennen, en hij geeft zijn wijsheid aan eenieder, zoals hij het bedoeld heeft voor het begin van de wereld.

Boven alles, als u enige ziekte bevalt, zoek geen bezweerders of waarzeggers of tovenaars of magiërs, gebruik geen duivelse amuletten van bronnen en bosjes en kruispunten. […]

Voor alles, waar u ook bent, thuis of op weg of aan tafel, laat geen vuile of lustige taal uit uw mond ontvallen, want de heer kondigde aan in de Evangeliën: “Voor alle ledige woorden die de mens spreekt wanneer hij op aarde is, moet hij zich verantwoorden op de Dag des Oordeels.”

Duivelse spellen en dansen of liederen van de heidenen zijn verboden. Geen christen moet daaraan deelnemen, omdat hij zichzelf daarmee heiden maakt. Het is ook niet juist dat duivelse lofzangen uit een christelijke mond komen, waarin het sacrament van Christus is geplaatst, en die altijd God zou moeten prijzen.

Daarom, broeders, moet u alle uitvindingen van de vijand met heel uw hart afwijzen en deze heiligschennissen met afschuw vermijden.

Vereer geen wezen behalve God en zijn heiligen. Vermijd bronnen en prieeltjes die ze heilig noemen. Het is verboden om een staf de maken zoals ze die op kruispunten plaatsen, en waar u er één vindt moet u hem verbranden.

Want u moet geloven dat u alleen gered kan worden door de aanroeping en het kruis van Christus. Immers, hoe zou het zijn als de bosjes waar deze ongelukkige mensen hun verering uitvoeren, gekapt worden, en het hout in de kachel wordt verbrand?…

Hierna gaat de preek nog een eindje door, maar worden geen heidense gebruiken meer genoemd.


[1] Dado, Vita Eligii II.3, https://sourcebooks.fordham.edu/basis/eligius.asp