In Noord-Brabant stond een tempel waar de godin Sandraudiga vereerd werd. Haar naam heeft verschillende interpretaties gekregen, zoals ‘waarlijk rijk,’ ‘rood zand’ of ‘rode paal.’ Zo zou ze bijvoorbeeld een overvloedsgodin kunnen zijn geweest, of een godin van het ijzeroer uit de bodem. Ze is naar voren gebracht als naamgeefster van Zundert, maar die hypothese staat op meer dan één losse schroef.

Wat we weten
Sandraudiga is alleen bekend dankzij een votiefsteen met een inscriptie (CIL XIII 8774), die in 1812 gevonden werd in het Noord-Brabantse Rijsbergen in de gemeente Zundert. Het kalkstenen altaar komt uit de tweede of derde eeuw CE en heeft het opschrift “DEAE SANDRAUDIGAE CULTORES TEMPLI,” in het Nederlands: “Aan de godin Sandraudiga, de vereerders van haar tempel.” In 1842 en 1950 werden de resten van een Gallo-Romeinse tempel in de omgeving gevonden. De votiefsteen zelf is versierd met reliëfs van hoorns des overvloeds en vruchten en bevindt, zich nu in het Rijksmuseum van Oudheden.[1]
Theorieën
Voor de naam Sandraudiga zijn verschillende betekenissen geopperd. Theodor von Grienberger verbond de naam met de Oudnoorse woorden sannr, ‘waar,’ en auðigr, ‘rijk.’ Dat levert de vertaling ‘waarlijk rijk’ op, van van Sandraudiga een vruchtbaarheidsgodin zou maken.[2] Deze betekenis zou matchen met de cornucopiae die afgebeeld zijn op het altaar, een duidelijke verwijzing naar vruchtbaarheid en overvloed.
Een andere theorie is dat de naam ‘rood zand’ betekent. De herleiding hier is op de Oudnoorse woorden sandr en rauðr, respectievelijk ‘zand’ en ‘rood.’ Deze naam zou kunnen toebehoren aan een oorlogsgodin – die het zand rood kleurt met bloed – of simpelweg een verwijzing kunnen zijn naar zand dat van nature rood is door ijzeroer.[3] IJzeroer is een grondstof waaruit ijzer gewonnen kan worden – vroeger een belangrijke grondstof, die vandaag de dag nog steeds wordt gevonden in de zandige bodem van Noord-Brabant.[4] Bij de vondst van de tempel in 1950 werden brokken ijzererts gevonden, waarvan een aantal een liggend, mummieachtig beeld vormden.[5] Wellicht bevestigt dat de connectie tussen Sandraudiga en de winning van ijzer.
Een andere theorie verbindt de naam Sandraudiga met de plaatsnaam Zundert – een plaats vlak bij de vindplaats van Sandraudiga’s altaar. Die naam komt (als Sunderda) voor het eerst voor in de twaalfde eeuw, en is volgens de gewone etymologie afkomstig van de Germaanse woorden *sundra, ‘afzonderlijk’, en *auda, ‘bezit’.[6] Als Sandraudiga echt met Zundert te maken heeft, moet de klank sand– ergens in sund- zijn veranderd. Keltoloog Lauran Toorians argumenteert dat dat mogelijk is, als Sandraudiga oorspronkelijk een Keltische naam was, die vergermaniseerd werd. Die naam zou dan wellicht *sponda-roudo, ‘rode paal’ of ‘ijzeroer-paal’ geweest zijn. Dit soort taalveranderingen komt wel vaker voor. Hij geeft echter toe dat zijn theorie niet geheel sluitend is en er nog een aantal vragen onbeantwoord zijn.[7]
Persoonlijke ervaringen
Lees hier het verhaal van iemand die Sandraudiga zocht bij haar vindplaats.
Referenties
[1] “Altaar van Sandraudiga,” Rijksmuseum van Oudheden, bezocht op 19 april 2020, https://www.rmo.nl/collectie/topstukken/altaar-van-sandraudiga/. [2] Theodor von Grienberger, “Germanische Götternamen Auf Rheinischen Inschriften,” Zeitschrift Für Deutsches Altertum Und Deutsche Literatur 35 (1891): 388-401. http://www.jstor.org/stable/20650745 [3] Nordisk Familjebok, 2e editie, s.v. “Sandraudiga.” http://runeberg.org/nfcd/0355.html [4] Roderic Bosboom, “IJzeroer,” Geologie van Nederland, bezocht op 28 april 2020, https://www.geologievannederland.nl/zwerfstenen/beschrijvingen/ijzeroer [5] Prosper Cuypers en L. J. F. Janssen, “Oudheidkundige ontdekking aangaande den tempel der Dea Sandraudiga,” (Rijsbergen, 1842). Google Books [6] Maurits Gysseling, “Zundert,” in: Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), http://bouwstoffen.kantl.be/tw/facsimile/?page=1106 [7] Lauran Toorians, “From a ‘red post’ to Sandraudiga and Zundert,” Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden 75 (1995): 131-136. |