Site pictogram Goden van eigen bodem

Dames in het wit

Witte juffer

Waar: overal in de Lage Landen

De nacht valt. Je haast je over het pad, dat langzaam oplost in het toenemende duister. Dan maakt het een bocht, en je schrikt. Daar loopt iemand. Haar witte kleed lijkt wel licht te geven in de schemering. Je staart naar haar, maar ze kijkt dwars door je heen. Zonder geluid te maken loopt ze langs, starend naar een punt verderop op het pad. Je kan de wind van haar passeren bijna voelen. Een moment sta je daar verbijsterd. Dan draai je je om. Maar ze is nergens meer te bekennen…

Een witte juffer, witte juffrouw of witte dame is een spookverschijning van een vrouw in een lang wit kleed. Ze verschijnt plotseling, vaak ’s nachts, maar als men naderbij komt, verdwijnt ze weer.[1] Meestal verschijnt een witte juffer op een bepaalde plaats (vooral kastelen zijn populair[2]), of zweeft over een bepaalde route.[3] In de meeste verhalen is de witte juffer een niet nader gespecificeerde spookverschijning, maar soms is het de geest van een vrouw die iets op haar geweten had.[4] Ze bemoeit zich meestal met zichzelf, maar kan in enkele verhalen ook interactie hebben met mensen.[5] Soms komt ze ook voor in het gezelschap van een spookhond,[6] die eigenlijk best wel op de witte juffer lijkt. Ook de spookhond verschijnt immers vaak op een bepaalde plaats en is soms de ziel van een gestorvene met een slecht geweten.

Zwarte juffers bestaan ook, maar er lijkt meestal geen groot onderscheid te zijn tussen de twee soorten.[7] Een andere variant is de juffer zonder kop.[8]


Witte wieven

Waar: noordoost-Nederland

Met het vallen van de avond komt de mist optrekken boven de heide. De heuvels die hier als stille wachters staan, vervagen tot silhouetten. Tussen het geritsel van het avondlijk woudleven valt het je eerst niet op, maar na een tijdje hoor je het duidelijk: het gesnor van een spinnenwiel. En dan zie je ze: drie kleine gestalten, bovenop een heuvel. Ze gaan bijna op in de mist. Je nadert gefascineerd. Plotseling kijkt één van hen op, en ze schieten alle drie overeind. Dan komen ze van de heuvel af gestormd, en ze zijn ineens helemaal niet zo klein meer. Een fractie van een seconde sta je als aan de grond genageld. Dan neemt je instinct het over: je draait je om en rent voor je leven…

De witte wieven zijn misschien wel de bekendste vorm van Nederlandse folklore. Ze komen oorspronkelijk uit noordoost-Nederland, maar genieten tegenwoordig nationale bekendheid.

Witte wieven zijn vrouwelijke wezens die in grafheuvels, hunebedden of wievenkuilen wonen. Ze worden geassocieerd met nevelslierten en net als nevel kunnen ze plotseling uit de grond komen.

De witte wieven zijn moeilijk vast te pinnen. In sommige volksverhalen zweven of dansen ze op een bepaalde plaats.[9] Ze lijken daarin op witte juffers, en het is niet verwonderlijk dat deze twee soorten geesten in sommige gevallen in elkaar opgegaan zijn. Maar de witte wieven lijken over het algemeen een aardser karakter te hebben, wat ook blijkt het feit dat ze onder de grond wonen. In hun woonplaatsen hebben ze grote rijkdommen verborgen, in sommige sagen delen ze hier wat van met mensen.[10] Witte wieven worden ook wel spinnend gezien, soms met een gouden spinnenwiel.[11] Soms helpen ze mensen in ruil voor wat voedsel; in andere gevallen drinken ze ’s nachts ongevraagd van de melk.[12]

Uit Twente en de Achterhoek komen verschillende verhalen waarin een man naar de wievenkuil of wievenbelt (grafheuvel) gaat om de witte wieven uit te dagen. Meestal doet hij dat door er een (braad)spit in te steken of te gooien met de woorden:

Witte wieven wit,

Hier breng ik oe het spit!”

Dan verschijnt er een wit wief en moet hij rennen voor zijn leven. Maar het witte wief had haar veters nog niet gestrikt, en hij bereikt net op tijd zijn huis. Hij vlucht naar binnen en het wief, dat hem als gebraad had gewild, smijt hem het spit na, dat in de deurstijl van de dubbele deur blijft steken.[13] De details variëren van plaats tot plaats, maar het wief krijgt de man nooit te pakken.

Dat is het beeld dat van de witte wieven geschetst wordt in negentiende- en twintigste-eeuwse sagen. In oudere verslagen en beschrijvingen echter lijken de witte wieven meer een soort heksen te zijn. Beroemd is de passage van de zeventiende-eeuwse Drentse predikant Johan Picardt, die verhaalde over de witte wieven die in grafheuvels woonden. Hij schreef dat men vertelde:

“dat in sommige deser groote Bergen de witte Wijven hebben gewoont: dat ’et omtrent dese Berghjes grouwelijck heeft gespoockt: dat men in den selven dickwijls een deerlijck gekrijt, gekerm en weeklagen van mannen, vrouwen en kinderen ghehoort heeft: datse by dagh en nacht dickwijls van barende en noodtlijdende vrouwen zijn gehaelt, en souden die gheholpen hebben, oock dan wanneer alles desperaat was: datse de superstitieuse menschen souden gewichelt, haer geluck en ongeluck voor-geseyt hebben: datse gestoolen, verlooren en vervreemde goederen wisten aan te wijsen waer die schuylden…”[14]

Picardts witte wieven zijn dus spoken, vroedvrouwen en wichelaars tegelijkertijd. De associatie met kraamvrouwen is sterk; in de zestiende eeuw vertelde de Fries Cornelius Kempius dat de witte wieven juist kraamvrouwen ontvoeren.[15] Het is niet de enige negatieve afschildering van de witte wieven: in het zestiende-eeuwse Latijnse woordenboek van Cornelis Kiliaen wordt “witte vrouwe” bijvoorbeeld met “vampier” of “tovenares” vertaald.[16] Dit is grotendeels een gevolg van de demonisering door de kerk. Toch blijkt dat het geloof in de goedgezinde zijde van de witte wieven hardnekkig is blijven voortbestaan: in het vijftiende-eeuwse Latijnse woordenboek Teutonista zijn de “witte vrouwen” hetzelfde als de “goede houden,”[17] en natuurlijk is ook Picardts verslag een getuigenis van het feit dat de witte wieven in essentie goede geesten zijn.

Oorsprong

Over de herkomst van de witte wieven doen verschillende theorieën de ronde. Zo is er het idee dat het oorspronkelijk Germaanse priesteressen waren, die tot bovennatuurlijke geesten verwerden na de kerstening. Deze theorie is oorspronkelijk afkomstig van de zeventiende-eeuwse predikant Balthasar Bekker, die witte wieven als ‘wetende wijven’ verklaarde.[18] Het gedachtegoed achter de theorie is echter achterhaald.[19]

Een andere gedachte leidt de witte wieven terug op heidense godinnen. Dat het echt godinnen waren, is misschien onwaarschijnlijk, maar de witte wieven hebben wel enige gelijkenis met de dísir uit de Noordse mythologie. Deze vrouwelijke bovennatuurlijke wezens werden meestal in groepsverband vereerd en hadden vele aspecten, waaronder ook die van geboortehelpsters en gevende figuren, en waren ook met het land verbonden.[20] De witte wieven en de dísir zijn moeilijk te vergelijken gezien het feit dat we over de dísir vrij weinig weten en de grote verschillen in culturele context, maar als de witte wieven inderdaad verwant zijn met de dísir, dan zijn ze wellicht ook een voortzetting van de matronen. Ook dat waren vrouwelijke bovennatuurlijke wezens die vrouwen wellicht hielpen bij de geboorte en mensen dingen konden schenken. Het beschermende aspect van de matronen en dísir zouden de witte wieven dan verloren hebben.

Een andere mogelijkheid – die de bovenstaande overigens niet uitsluit – is dat de witte wieven van origine huisgeesten zijn. Deze theorie wordt ondersteund door een aantal Latijnse aanduidingen die gebruikt zijn voor witte wieven: in de zestiende eeuw had Kempius het over “lares,”[21] en de vijftiende-eeuwse Teutonista vertaalt “witte vrouwen” met “penates.”[22] Beide zijn namen voor Romeinse huisgoden of -geesten.

De witte wieven hebben daarmee dezelfde oorsprong als de kabouters. De overeenkomsten tussen witte wieven en kabouters werden al opgemerkt door volksverhalenverzamelaar Jacques Sinninghe in zijn Overijssels Sagenboek: “Beiden wonen in of nabij de oude grafheuvels, verrichten voor een kleine belooning ’s nachts het werk van de boeren […] en snoepen heimelijk van de melk.”[23] Kabouterverhalen komen in noordoost-Nederland, vooral in Overijssel, niet veel voor, dus het is goed mogelijk dat de witte wieven de lokale variant van de huisgeesten zijn. Dat ze in volksverhalen niet in menselijke huizen wonen, zegt niets – ook kabouters wonen tegenwoordig in de bergen en het bos.

Niet alleen met de kabouters hebben de witte wieven overeenkomsten, ook op alven lijken ze. Ook alven worden soms dansend op een heuvel gezien.[24] Het woord alf is afkomstig van een Proto-Indo-Europese wortel die ‘wit’ betekent.[25] Dat de witte wieven – net als kabouters en alven – onder de houden vallen, blijkt uit de vijftiende-eeuwse Teutonista, waar “witte vrouwen” gelijkgesteld wordt met “guede holden” en “belewitten.”[26] In een andere tekst uit de vijftiende eeuw wordt gesproken van “witte wieven of varende vrouwen.”[27] Varende vrouw is ook een andere benaming voor de houwvrouw, die ook weer met houden verbonden is, en hoewel de relatie tussen deze geesten onduidelijk is, is het een intrigerende connectie.

Referenties
[1] Zoals in dit Friese verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/16834
[2] Zoals in dit Nederlands-Limburgse verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/69418
[3] Zoals in dit Zeeuwse verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/38978
[4] Zoals in dit Nederlands-Limburgse verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/43432
[5] Zoals in dit Belgisch-Limburgse verhaal: volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=1081
[6] Zoals in dit Zeeuws-Vlaamse verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/38979
[7] Zoals in dit Belgisch-Limburgse verhaal: volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=338
[8] Die komt bijvoorbeeld voor in dit Noord-Brabantse verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/47481
[9] Zoals in dit Groningse verhaal: http://www.verhalenbank.nl/items/show/43492
[10] Zoals in dit Gelderse verhaal: http://www.delpher.nl/nl/boeken/view?identifier=MMKB18B:058640000:00011
[11] Zoals in dit Drentse verhaal: https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?identifier=MMKB18C:059988000:00019
[12] Jacques Sinninghe, Overijsselsch Sagenboek (Zutphen: Thieme, 1936), 10-11. http://www.delpher.nl/nl/boeken/view?identifier=MMKB06:000000640:00022
[13] Dit is een versie van het verhaal uit Overijssel: http://www.verhalenbank.nl/items/show/39631
[14] Johan Picardt, Korte Beschryvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteten der provincien en landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe. Waer by gevoeght zijn Annales Drenthiae (Amsterdam: Van Goedesbergh, 1660), 46-47. http://www.verhalenbank.nl/items/show/44654
[15] Cornelius Kempius, De origine, situ, qualitate et quantitate Frisiae, et rebus a Frisiis olim praeclare gestis, libri tres (Keulen: 1588), 341. play.google.com/store/books/details/De_origine_situ_qualitate_et_quantitate_Frisiae_et?id=mFhbAAAAQAAJ&gl=US
[16] Cornelis Kiliaen, Etymologicum Teutonicae Linguae, http://www.dbnl.org/tekst/kili001etym01_01/kili001etym01_01_0031.php
[17] Gherard van der Schueren, Vocabularius qui intitulatur Teutonista vulgariter dicendo der Duytschlender, deel 1 (Keulen: 1477; herdruk: Leiden: 1814), 113. archive.org/details/bub_gb_I5NEAAAAcAAJ/page/n213/mode/2up
[18] Balthasar Bekker, De betoverde weereld XVII.2 (Amsterdam: Daniel van den Dalen, 1691), dbnl.org/tekst/bekk001beto01_01/bekk001beto01_01_0110.php?
[19] Willem de Blécourt, Ruben A. Koman, Jurjen van der Kooi en Theo Meder, Verhalen van stad en streek – Sagen en legenden in Nederland (Amsterdam: Bert Bakker, 2010), 260.
[20] Jan de Vries, Altgermanische Religionsgeschichte. Bd. 2 Die Götter – Vorstellungen über den Kosmos – Der Untergang des Heidentums (Berlijn: De Gruyter, 1970), 297-299. https://sci-hub.do/10.1515/9783110855197.288
[21] Kempius, De origine, 341.
[22] Van der Schueren, Teutonista, 113.
[23] Sinninghe, Overijsselsch Sagenboek, 12.
[24] Zoals in dit Gelderse verhaal: http://www.delpher.nl/nl/boeken/view?&identifier=MMKB18B:058640000:00014
[25] M. Philippa et al., “Alf – (boze geest),” in Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, deel 1 (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003). http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/alf1
[26] Van der Schueren, Teutonista, 113.
[27] Des Coninx Summe 33, http://www.dbnl.org/tekst/_con001coni01_01/_con001coni01_01_0015.php

Mobiele versie afsluiten